Rig Basics – Deel 2 door Bart van Bezouw

Rig Basics – Deel 2: Onderlijnlengtes

Naast het gebruikte haaktype speelt ook de onderlijnlengte een belangrijke rol bij het moment en de locatie van het inhaken. Om hier een beter begrip van de krijgen gaan we terug naar het eerste basisprincipe, het natuurlijke aasgedrag, en in het bijzonder het onderzoek van Nand Sibbing over de aasopname van karpers. Zoals uit zijn röntgenfoto’s bleek gaat een voedseldeeltje wat herkend wordt als voedseldeeltje geheel tot aan de keeltanden mee naar binnen. Ondanks dat deze informatie heel leerzaam is blijkt het zeer lastig om dit direct toe te passen in de praktijk. Het onderzoek ging immers over losse voedseldeeltjes en niet over een haakaas met een onderlijn er aan vast. Op het moment dat er een onderlijn aan vast zit dan gaan er weer allerlei andere zaken meespelen die van (grote) invloed zijn op de aasopname. Enkele voorbeelden hiervan zijn de precieze ligging van de onderlijn, of deze gestrekt ligt of niet en de precieze aanzwemroute van de karper. Omdat deze factoren vrijwel niet te beïnvloeden zijn zullen we deze noodgedwongen buiten beschouwing moeten laten. Kort door de bocht, en deze regel zullen we ook meenemen in het verdere verhaal, is het zo dat een langere onderlijn ruimte geeft tot diep opnemen van het haakaas terwijl een korte onderlijn deze ruimte niet geeft.

Wanneer we vervolgens kijken naar het tweede basisprincipe, de ideale locatie van inhaken, dan mag duidelijk zijn dat de haak met daaraan het haakaas na aasopname weer terug moet richting de voor- en onderkant van de bek. Om dit te bewerkstelligen zal de vis dus moeten bewegen om de onderlijn te strekken en. Dit strekken moet gebeuren over ongeveer dezelfde afstand als dat het aas naar binnen is gegaan.

Bevindt het aas zich dus 10cm diep in de bek van de vis dan zal deze ook ongeveer die 10cm van het lood weg moeten bewegen voordat deze geprikt mag worden. Gebeurt deze inhaking immers eerder dan haakt hij in het zachte vlees diep in de bek en wordt de vis beschadigd. Het strak trekken van de onderlijn gebeurt in de meeste gevallen wanneer de vis zijn kop opricht na de aasopname en doorzwemt naar een volgend voedseldeeltje (zie ook “natuurlijk aasgedrag van karpers” in artikel 1). Hoever de vis dus moet bewegen hangt af van hoever het aas is opgenomen en in principe dus van je onderlijnlengte.

Als we bovenstaande principes gaan vertalen naar de praktijk dan betekent dit ten eerste dat een korte onderlijn van 6 tot 10 centimeter al zeer snel na aasopname haakt en een lange onderlijn van boven de 20 centimeter pas een stuk later haakt. Snelheid betekent in deze context de tijd tussen aasopname en moment van inhaking en dus niet snelheid in kilometers per uur.

Als de tijd tussen aasopname en inhaking zeer kort is, dan is het wel van groot belang dat de rig wel zo snel kan haken dat hij vlees pakt voordat hij weer buiten de bek van de vis is. Je hebt immers maar een fractie van een seconde om de vis te haken. Een juist haaktype en buiging van je krimpkous zijn hiervoor van belang.

Bij een lange onderlijn is de tijd tussen aasopname en inhaking juist weer veel groter en dus moet voorkomen worden dat de haak snel vlees kan pakken omdat de vis anders te diep gehaakt wordt. Doordat dit inhaken relatief wat trager gaat dan bij een korte onderlijn, heb je een iets grotere foutmarge. Trager is hier wederom een aanduiding voor traagheid in tijd. Door het kiezen van een juist haaktype en een juiste buiging van je krimpkous kun je ervoor zorgen dat de haak pas helemaal voorin vlees pakt. Wat deze juiste haaktypes en buiging van de krimpkous zijn zal in het laatste artikel aan bod komen.

De onderlijnlengte is naast de diepte van inhaken ook van invloed op de precieze locatie in de onderlip waar we de vis haken. Als de karper het haakaas heeft opgenomen richt de vis zijn kop op en zwemt hij verder. Dit oprichten van de kop en wegzwemmen van de vis gebeurt niet altijd in dezelfde richting als waarin de vis zwom toen hij het aas opnam. Hoe langer de periode tussen aasopname en inhaking is, hoe groter de kans dat de vis een andere richting opdraait dan de aanzwemrichting. Het gevolg van dit wegdraaien is een inhaking in de mondhoek van de karper, een plek waar we vanwege de zachtheid van het vlees absoluut geen vissen willen haken.

foto1
Inhaking in de mondhoeken kan zeer nare gevolgen hebben. Lange onderlijnen geven meer kans op inhaken in dit kritieke gebied dus pas hier mee op en vis zo kort als mogelijk is..

Een kortere onderlijn daarentegen heeft een kortere tijd tussen aasopname en inhaking. De kans dat de vis nog in de zelfde richting beweegt als waarin hij het aas opnam is nu al een stuk groter. Een inhaking midden in de onderlip ligt nu dus ook meer voor de hand.

foto2
Korte onderlijn geven meer kans tot inhaken in de onderlip..jpg

Kortom, een langere onderlijn betekent een langere tijd tussen aasopname en inhaking en meer kans op inhaken in de mondhoeken van de vis. Een korte onderlijn betekent een kortere tijd tussen aasopname en inhaking en meer kans op inhaken in de onderlip. Zoals op diverse onderwaterbeelden reeds te zien is liggen ook in dit verhaal de nodige nuances en zijn er meer factoren die een rol spelen. Gezien de complexiteit en vooral de oncontroleerbaarheid van deze factoren, zal ik deze buiten beschouwing laten.

Buiging van de krimpkous

Haaktype en onderlijnlengte hebben dus een grote invloed op het haken van een karper. Een derde factor die van belang is voor dit inhaken betreft de buiging van de krimpkous. Net zoals de twee eerste besproken onderdelen is ook dit geen losstaand onderdeel maar vormen ze samen een eenheid om ervoor te zorgen dat de haak op de juiste positie in zal haken.

foto4
Links de afgeschermde haakpunt, rechts de verlengde haaksteel..

Een belangrijk onderscheid dat bij de buiging van krimpkous gemaakt kan worden is dat tussen het verlengen van de haaksteel en het afschermen van de haakpunt.

Het verlengen van de haaksteel betekent dat je de krimpkous recht door laat lopen vanaf de (rechte) haaksteel. Je maakt, zoals de naam al aangeeft, de haaksteel dus een stukje langer. Dit verlengen van de haaksteel heeft als effect dat de haak sneller vlees pakt.

Het afschermen van je haakpunt heeft het tegenovergestelde effect van het verlengen van de haaksteel. Met het afschermen van de haakpunt buig je de krimpkous in een hoek naar binnen. Hoe scherper deze hoek is hoe meer je de haakpunt hebt afgeschermd. Het afschermen van de haakpunt zorgt ervoor dat de haak pas vlees kan pakken op het moment dat de krimpkous de rand van de bek passeert.

De relatie tussen onderlijnlengte en buiging van krimpkous moet nu onderhand ook langzaam duidelijk worden. Vanuit de twee basisprincipes wordt duidelijk dat een lange onderlijn een diepe aasopname betekent en dus een lang stuk weer naar buiten zonder dat de haak mag prikken. Een lange onderlijn (langer dan ongeveer 20cm) vraagt dus om het afschermen van de haakpunt door de krimpkous naar binnen af te buigen.

foto3
Bij lange onderlijnen moet de haakpunt afgeschermd worden (links) terwijl bij een korte onderlijn de haaksteel verlengd moet worden(rechts).  Half lange rigs zitten hier tussen in (midden)…

Een korte onderlijn daarentegen gaat slechts een klein stukje naar binnen en moet dus ook zeer snel vlees prikken voordat de haak weer uit de bek is. Bij korte onderlijnen (5-10cm) moet je dus de haaksteel verlengen zodat hij tijdig vlees kan pakken. Te diep haken is bij een korte onderlijn dus ook praktisch niet mogelijk. De relatie tussen lengte van de onderlijn en de buiging van de krimpkous is echter geen vaststaand iets. De juiste buiging bevindt zich ergens op een continuüm tussen verlengen en afschermen. Over het algemeen geldt hoe langer de onderlijn hoe meer de haakpunt afgeschermd moet worden en hoe korter de onderlijn hoe meer de haaksteel verlengd moet worden.

Add a Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *